VOGELS

Ik zit op mijn zolderkamer, de favoriete plek voor een schrijver in ballingschap. Troostende woorden voor mijn zus Maria moet ik vinden, zij is volop in rouw. Ik bel en schrijf haar regelmatig. Heerseres Corona heeft ook haar in quarantaine gestuurd. En iedereen rond haar. Een vers kaartje zal haar deugd doen.

Ik denk aan Multatuli, die vanuit zijn Brusselse mansarde zijn ophefmakende Max Havelaar de wereld instuurt, we tellen 1858, nadat hij geheel berooid eerst uit Java en dan uit de echtelijke sponde in Den Haag was weggejaagd. Ook hij zit in quarantaine. Ook hij is in de war, maar niet geblokkeerd, integendeel, hij troost zichzelf met de pen. Het pamflet Max Havelaar, dat ook roman wordt genoemd, spuit eruit in veertig dagen. Hij heeft er de mercantiele, zelfgenoegzame Nederlandse lotgenoten voor altijd voor aap gezet. En zichzelf tegelijk romantisch opgehemeld. Wat doe je zoal als je alleen op je kot zit? Explosies ontstaan waar het te nauw, te spannend is. Het kruit dat opstijgt uit onvrijwillige ballingschap is oneindig veel straffer dan wat gezellig opdwarrelt uit een vuurkorf in je tuin…

Zelf ben ik schandalig rijk, ik heb nog een heel huis onder mijn mezzanine. Maar wat blijkt? Een innemend heerschap, mij toegenegen, vraagt via het universeel digitaal platform, we tellen 2020, of ik in mijn quarantaine niet iets wil schrijven, tot vertier van andere ballingen? Nu Vrouwe Corona ons allemaal op slot heeft gezet? Hij geeft het startschot. Dank, wrede heerseres, uit paradoxen ontstaan de mooiste dingen.

Op mijn hoge taboeret aan de lange schrijftafel mijmer ik voor mijn veluxraam. Ik zie op het glas de vuile vlekken en strepen niet. Die zie ik nooit. Maar ik zie ook niet wat ik zou schrijven. Aan mijn zus, daarvoor zit ik hier. Dan kijk ik. Nee, geen duiven op de dikke elektriciteitsdraad, maar twee kauwen op de afbrokkelende boerenschouw van mijn overbuur. De twee hebben het best naar hun zin, merk ik. Ze hebben er vrije ruimte, er ligt geen deksteen bovenop, de schoorsteen wordt allang niet meer van onderuit gevoed. Geen gevaar dus. Boven de vogels spant zich een strakblauwe lucht met een ongesluierde zon. Ik hoor hoe Moniquet, de plaatselijke mazoutleverancier, zich met zijn mastodont alweer zachtjes door de bocht van mijn doodlopend straatje wurmt. Die heerlijke winterdagen zijn mooi maar koud. Het koppel op de schouw stoort er zich niet aan, ze zijn iets boeiends begonnen.

Het vrouwtje zit ineengedoken maar opgebold, het mannetje is druk in de weer. Hij pikt haar ritmisch in de grijze nek, met de punt van zijn bek dwars door haar pluimenkleed, tot op haar dons. Zij moet zijn snavel voelen toetsen. Niet te hard, niet te zacht. Ik sta blij verwonderd. Bewonder hun slimme spel. Wat je met weinig al niet kan. Het vrouwtje laat zich lekker doen. Ze wiegt zowaar, even trekt ze één pootje op, de boord van de schouw is voor haar zo groot als een bed. Ze verschuift ook kort van plek, om hem doorgang te verlenen. Hij moet ook haar andere kant.

Boven de straat verheven, kozen ze elkaar in een meer van stilte. Ik bespied ze, kan ze schouwen. Maar het paar vliegt nog tijdens hun minnespel op, totaal onverwacht schiet een inbreukeling de rust aan flarden . Een opgefokte brommer! Het lijkt kwaad opzet. Ik zie de vogels nog net vertrekken richting het donkerbos bij de vierkantshoeve verderop. Daar gaan ze zeker schuilen en slapen. Tegen zonsondergang landen er honderden kraaiachtigen elke avond weer, krijsend en wel, om hun plek op te eisen. De bomen hebben er al eeuwenlang hun takken uitgestoken, zij heten hen welkom zo. De natuur is machtig op elkaar ingespeeld.

Dit beeld krijg ik cadeau. Mijn zus krijgt haar kaart. Ik teken twee vogeltjes op een draad, hem in geel-oranje, zij in het zwart. De draad is rood. En schrijf iets over de tak. Op de begrafenis van haar man stonden we alléén met mensen van dezelfde tak. We mochten elkaar niet raken. Vrouwe Corona had ons dit opgedragen. De naburige tak was desolaat, een verbazend verhaal. Iemand van die andere tak had via het digitaal platform, we tellen 2020, zijn dochter in Firenze dagelijks geskypet. De oude man had een panische schrik gekregen van takken die veel te dichtbij komen. In zijn angst had hij heel zijn familie meegetrokken. De bijdehandse begrafenisondernemer had nochtans voorgesteld elkaar op een speciale manier te groeten. Hij had het zelfs onhandig op een papiertje aan de ingang van de kerk neergekrabbeld. We keken met de hand op ons hart naar Maria en bogen dan ons hoofd, met een lichte knik. Niemand stond te drummen. Ook later deden we alsof we onze gebuur niet kenden en lieten een lege stoel tussen ons in. We herhaalden het ritueel voor Roger, die vooraan in de middengang was neergezet.. Hij had alles begrepen, grijnsde hij.

Karel Sergen
14 april 2020
saint-rémy-g
eest